Beveiligingsinstellingen
Selecteer
>
Instellingen
en
Internetverbindingen
>
Verbindingen
.
Voer in de dialoogvensters voor het instellen van de
verbinding de coderingssleutels in voor de desbetreffende
WLAN-verbinding. Indien mogelijk is het aan te raden om de
WPA-methode te gebruiken voor een sterkere beveiliging.
WEP-verificatie
Voer de WEP-sleutel (Wired Equivalent Privacy) in. U kunt
meer dan één WEP-sleutel opgeven en ook de
standaardsleutel selecteren, indien dit door uw WLAN is
vereist.
WPA-verificatie
Voer de vooraf gedeelde WPA-sleutel (Wi-Fi Protected Access)
in. De sleutellengte dient tussen 8 en 63 tekens te zijn. Alleen
ASCII-tekens zijn toegestaan.
WPA met EAP-type
Als u het EAP-type (Extensible Authentication Protocol) wilt
definiëren, selecteert u een van de volgende opties:
TLS (Transport Layer Security-)verificatie — Selecteer het
clientcertificaat dat wordt gebruikt voor verificatie.
PEAP (Protected Extensible Authentication
Protocol-)verificatie of TTLS (Tunnelled Transport Layer
Security) — Selecteer een verificatiemethode die wordt
gebruikt in PEAP of TTLS en een optioneel clientcertificaat.
Definieer voor MSCHAPv2 een gebruikersnaam en
wachtwoord. Schakel het selectievakje
Bij elke aanmelding
vragen naar wachtwoord
in als u wilt dat er altijd om uw
wachtwoord wordt gevraagd wanneer u een verbinding
maakt. Voer uw gebruikersnaam in voor GTC. Bij het maken
van een verbinding wordt u gevraagd om een reactie. De
clientcertificaten zijn optioneel. Neem voor meer informatie
contact op met uw internetprovider.